1 Thessalonians 4

Heiligheid

De onderwerpen die Paulus in dit hoofdstuk naar voren brengt, sluiten aan op drie trefwoorden die aan het eind van het vorige hoofdstuk worden genoemd: heiligheid, liefde en de komst (1Th 3:12-13). In dit hoofdstuk spreekt Paulus in de 1Th 4:1-8 over heiligheid, in de 1Th 4:9-12 over liefde en in de 1Th 4:13-18 over de komst van de Heer Jezus.

In de 1Th 4:1-8 gaat het over heiligheid en dan met name met betrekking tot het huwelijk. Heiligheid staat in verbinding met de drie-enige God. Je leest in dit gedeelte over de Heer Jezus, over God en over de Heilige Geest. Zij zijn de bron om tot ware levensheiliging te komen. Heiliging is niet negatief, alsof het alleen maar gaat om dingen die je niet doet. Het gaat om wat aan God is toegewijd. Dat kan, sinds de zonde in de wereld is, niet anders dan door het af te zonderen van wat niet aan God is toegewijd.

1Th 4:1. Het gedeelte begint met “overigens”, wat aangeeft dat er nog iets aan de brief wordt toegevoegd. De hoofdelementen van het geloofsleven zijn naar voren gebracht, maar er zijn nog enkele dingen die ook nuttig zijn voor hun geloofsleven. Het betreft de gevaren die de Thessalonicenzen bedreigen als gevolg van hun vroegere gewoonten. De mensen die hen omringen, leven nog steeds op een wijze die volkomen in strijd is met de hemelse en heilige vreugde waarover Paulus gesproken heeft.

Zoals vaker spreekt Paulus hen aan met “broeders” om zijn verbinding met hen en hun verbinding onder elkaar nadruk te geven. Hij laat hun hierdoor duidelijk merken dat hij een van hen is. Dat schept het juiste klimaat voor wat hij wil “vragen en vermanen”. Om het hun nog gemakkelijker te maken gehoor te geven aan zijn vermaning wijst hij op de Heer Jezus. In Hem vindt zijn vermaning haar oorsprong en in Hem vinden zij de kracht om zijn vermaning ter harte te nemen.

In het woord ‘vragen’ klinkt vertrouwelijkheid door. Hij vraagt iets aan gelovigen van wie hij weet dat ze graag bereid zijn antwoord te geven. In het woord ‘vermanen’ komt iets van zijn vaderlijke gezag tot uiting. Voor zijn vragen en vermanen sluit hij aan op wat hij hun al eerder heeft bekendgemaakt over hun wandel en het behagen van God. Dat hebben ze niet slechts aangehoord, ze hebben het ook ontvangen.

“Wandelen” en “God behagen” horen bij elkaar. Zo lees je van Henoch dat hij “wandelde met God” (Gn 5:24) en Hem daardoor “behaagd had” (Hb 11:5). Hier zie je hoe sterk ‘wandelen’ en ‘God behagen’ bij elkaar horen. Hebreeën 11:5 is een aanhaling van Genesis 5:24, maar dan uit de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament. Daar wordt “wandelde met God” vertaald met “God behaagd had”.

De combinatie ‘wandelen’ en ‘God behagen’ zit bij de Thessalonicenzen wel goed. De bemoediging “zoals u ook wandelt”, is een toevoeging die de Thessalonicenzen bewaart voor ontmoediging die mogelijk door de vermaning kon ontstaan. Paulus wil voorkomen dat ze verdrietig worden door zijn opmerking die op hen kon overkomen alsof ze niets met zijn ernstige aanwijzingen hadden gedaan.

Toch is het mogelijk daarin toe te nemen en daartoe spoort Paulus hen aan. Er is namelijk niets zo gevaarlijk voor je christenleven als te denken dat het wel goed met je zit. Je wilt met en voor de Heer leven en je daarin laten leiden door Gods Woord en Gods Geest. Je kunt eerlijk zeggen dat je niet weet wat je nog als zonde moet belijden. Daar is niets mis mee. Behalve dat het je een gevoel van tevredenheid, van voldaanheid kan bezorgen. Zo’n gevoel kan zich sluipend van je meester maken, zonder dat je er erg in hebt.

Als je je leven vergelijkt met dat van de Heer Jezus, blijft er nog een enorme hoop toe te nemen. Je wilt toch niet beweren dat je volleerd bent in toewijding en afhankelijkheid? Ken jij geen situaties waarin je je volkomen onmachtig voelt? Het gaat om geestelijke groei, om groeien in heiligheid. Zolang je op aarde bent, gaat het proces van groeien door.

Dit groeiproces vindt alleen plaats als je Gods Woord als je dagelijks voedsel tot je neemt (Mt 4:4) en eraan gehoorzaamt. Je zult zelf steeds minder worden en de Heer Jezus zal steeds meer worden (Jh 3:30). Voed je je niet dagelijks met Gods Woord, dan zullen oude gewoonten weer voet aan de grond bij je krijgen. Daarvoor waarschuwt Paulus. Het is ook voor jou belangrijk die waarschuwing ter harte te nemen.

1Th 4:2. Paulus herinnert aan de bevelen die hij hun heeft gegeven. Het betreft maar niet een persoonlijke wens of een vriendelijk verzoek. Hij voldeed hiermee aan de wil van de Heer. De Heer Jezus is de autoriteit achter zijn vermaning. Hij wil dat de gelovigen in hun wandel God behagen. Om daaraan te voldoen moet elke verbinding die je in het leven aangaat, gebeuren in heiligheid en liefde. Je vindt dat hier toegespitst op heiligheid in het huwelijk en de broederliefde.

1Th 4:3. Als we het over heiliging hebben, hebben we het over de wil van God. Als je buigt voor Gods wil, Zijn wil als autoriteit in je leven erkent, zul je je onthouden van de hoererij. Hoererij is een brutale aanval op het huwelijk. Hoererij – in het Grieks porneia, waarvan het ons bekende woord ‘porno’ is afgeleid – is ongeoorloofde seksuele omgang, zowel vóór als buiten het huwelijk. Hoererij in het huwelijk wordt ook overspel genoemd.

In de tijd van Paulus had geslachtelijke onreinheid een zodanig vaste plaats in het Griekse en Romeinse leven, dat het klaarblijkelijk door niemand als een afschuwelijke zonde tegen God en de medemens werd gezien. Het was een onderdeel van hun rituele godsdienst. Hoererij wordt op heel wat plaatsen in de Bijbel veroordeeld. Wie zich daaraan niet stoort, zal door God geoordeeld worden (Hb 13:4).

Dat het niet meer als een afschuwelijke zonde wordt gezien, geldt ook voor het eens christelijke Westen. Of je nu getrouwd bent of niet, je leeft in een maatschappij waarin het huwelijk ongelooflijk onderuit wordt gehaald. Het bevindt zich niet meer op een hellend vlak, maar het wordt van de steilte in de afgrond gegooid. De seksuele moraal holt gillend achteruit. In bijna elke film komen prikkelende scènes voor. Reclameboodschappen zijn ermee doorspekt. En de vloedgolven aan smerigheid die via internet worden aangeboden, kennen geen einde, niet aan hoeveelheid en niet aan gruwelijke inhoud.

In het licht van de ontwikkelingen in ons land wint dit woord aan de Thessalonicenzen voor ons enorm aan actualiteit. Het is beslist geen overbodige luxe dit woord over heiligheid van het huwelijk opnieuw hoog op de agenda van de christelijke levensnormen te plaatsen.

De Thessalonicenzen zijn uit dit leefpatroon bevrijd, maar worden omgeven door mensen die nog steeds dat leefpatroon erop nahouden. De kans om in een oud patroon terug te vallen blijft altijd aanwezig. Om dat te voorkomen moeten er stevige maatregelen worden genomen. Er wordt gezegd dat ze zich moeten onthouden van hoererij. Dat is hun verantwoordelijkheid en dat geldt ook voor jou.

Er wordt een beroep gedaan op je zelfbeheersing. Voel je de neiging opkomen om seksboekjes te lezen of ‘het net’ op te gaan en pornosites op te zoeken? Geef er niet aan toe en vul je denken onmiddellijk met iets van de Heer Jezus. Citeer teksten uit Gods Woord. Het maakt niet uit welke. Zorg ervoor dat je er een aantal in voorraad hebt. Denk eraan dat je onderworpen bent aan de bevelen die hier “door de Heer Jezus” worden gegeven. God wil jouw heiliging. Hij wil jou voor Zichzelf.

Als je al te ver bent gegaan en erin verstrikt bent geraakt, zoek dan hulp. Wacht er niet langer mee. Kom ermee voor de dag. Ga naar iemand die jouw vertrouwen heeft en spreek je uit. Belijd samen met je vertrouwenspersoon je zonden en maak afspraken die je helpen van deze verslaving af te komen. Ga vooral Gods Woord lezen, want de waarheid maakt vrij (Jh 8:32).

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 4:1-3.

Verwerking: Lees de volgende gedeelten en neem ze op in je hart, zodat je ze als verdediging van je heiliging kunt inzetten: Mt 5:3-9; 1Ko 6:13-20.

De wil van God

1Th 4:4. Jonge gelovigen stellen nogal eens de vraag: ‘Hoe kun je de wil van God weten?’ Dat is een goede vraag. Daarop is in een concreet geval niet altijd een direct antwoord te geven. Wel heb je in het vorige vers in elk geval iets duidelijk gehoord over de wil van God in een bepaald aspect van je leven. God wil jouw heiliging met het oog op het huwelijk. De concrete toepassing van die wil is dat jij je onthoudt van de hoererij.

Daarvoor is nodig dat je je “eigen vat weet te bezitten in heiliging en eerbaarheid”. Het begrip ‘vat’ wordt wel gebruikt om een mens mee aan te duiden (Hd 9:15; Rm 9:22; 23; 2Tm 2:21) of ook je eigen lichaam (vgl. 2Ko 4:7). In dit verband kan het zowel slaan op je eigen vrouw (1Pt 3:7) als op je eigen lichaam. Het maakt voor de kracht van dit Schriftwoord niet uit. In beide gevallen is de vraag of je ermee omgaat in heiliging en eerbaarheid.

De tegenstelling met hoe de volken die God niet kennen daarmee omgaan, maakt duidelijk hoe Gods kinderen dit in praktijk behoren te brengen. Zij die God niet kennen, weten niet hoe zij hun ‘eigen vat’ op de juiste wijze moeten bezitten. Het gevolg van het loochenen van de Schepper is de degradatie van het schepsel. De gedegradeerde mens gebruikt zijn vrouw voor de bevrediging van de eigen lusten.

Het heidendom heeft de vrouw verlaagd tot een lustobject. Het christendom laat zien dat de vrouw op dezelfde wijze een erfgenaam is van Gods beloften als de man (1Pt 3:7). Dat zij het zwakkere vat is, geeft de man gelegenheid met haar om te gaan op een wijze die volkomen recht doet aan haar vrouw-zijn. Hij zal haar veiligheid en bescherming bieden.

“Weet te bezitten” wil zeggen dat je weet dat je je lichaam hebt gekregen om daarin en daarmee God te dienen. “Heiliging” betekent immers: afgezonderd voor God. En “eerbaarheid” wil zeggen dat je je lichaam waardeert als een geschenk van God, om voor Hem te gebruiken. Als je dit geschenk waardeert, zul je er geen dingen mee doen die dienen tot bevrediging van je lusten in het algemeen en je seksuele lusten in het bijzonder. Als je getrouwd bent, is je vrouw een geschenk van God. Als je dit geschenk waardeert, zul je het niet misbruiken om aan je (seksuele) lusten te voldoen.

1Th 4:5. Als met ‘vat’ het eigen lichaam wordt bedoeld, is het duidelijk dat je je lichaam niet moet misbruiken om begerige hartstocht uit te leven. In dit verband noem ik zelfbevrediging. Als je in zelfbevrediging vaak een uiting zocht voor je gevoelens, is de kans groot dat je als gehuwde daar het huwelijk voor zult misbruiken. Je mag het huwelijk niet zien als de oplossing voor het voldoen aan seksuele driften. De seksualiteit moet ook in de ongehuwde of verloofde staat – ‘verloofde staat’ betekent ook: ongehuwde staat – op de juiste plaats worden gehouden. Daarom is het belangrijk op de goede manier te leren omgaan met wat God in de seksualiteit heeft gegeven.

1Th 4:6. Dit vers gaat nog een stap verder. Hier wordt niet alleen het eigen lichaam of de eigen vrouw misbruikt, maar de vrouw van de broeder. Paulus trekt een scherpe grens. Het delen van alle bezittingen mag dan het ware christendom kenmerken, van de vrouw van je broeder blijf je af. Die behoort uitsluitend hem toe. Wie die grens niet in acht neemt, maar daar overheen gaat, doet zijn broeder groot onrecht. Dit onrecht is niet zomaar weg te poetsen door een snelle belijdenis (Sp 6:32-35), vaak gedwongen afgelegd na betrapt te zijn.

Een steeds vaker voorkomende vorm van hoererij is de digitale vorm. Internet is het middel dat deze gelegenheid ruimschoots biedt. Het aanbod is gigantisch en het aantal pornosites neemt dagelijks toe. Vele miljoenen pornosites zijn sluimerend aanwezig. Een simpele muisklik wekt ze tot leven. Deze ‘stille’ hoererij wordt door heel wat gelovigen bedreven. Soms blijft het beperkt tot een enkele keer ‘uit nieuwsgierigheid’. Er zijn ook gevallen – en dat worden er steeds meer – waar het verslavende vormen heeft aangenomen.

Denk niet dat het jou niet kan gebeuren. Neem daarom dit ernstige woord, dat ook tot jou komt, ter harte. Doe als Job, die zegt: “Ik heb een verbond gesloten met mijn ogen” (Jb 31:1), dat wil zeggen, neem je heilig voor niet naar iets te kijken waardoor je verontreinigd wordt.

De Heer wreekt alles wat met hoererij te maken heeft. Dat heeft Paulus hun gezegd toen hij bij hen was, net zoals hij toen over de verdrukkingen heeft gesproken (1Th 3:4). Hier zegt hij erbij dat hij het “ernstig betuigd” heeft. Deze dingen hebben die nadruk nodig. Een vermaning is niet genoeg. Dit kwaad is zo algemeen en sluit zo aan op onze eigen verdorven natuur, dat de dreiging van de wraak van de Heer ons als een schrikbeeld voor ogen moet worden geplaatst. Misschien dat we er dan voor worden bewaard dit kwaad te begaan.

Ik herhaal wat ik in het vorige stukje schreef: Mocht het zo zijn dat je moet erkennen dat je al te ver bent gegaan, kom er dan mee voor de dag. Ga niet door op deze weg! Het is mogelijk om je ervan te bekeren. Laat je door geen enkel stemmetje vanbinnen weerhouden. Ga nu op je knieën en belijdt God je zonden. Zoek daarna iemand op die jouw vertrouwen heeft en deel je nood met hem of haar. Laat je helpen om bevrijd te worden. Met de hulp van de Heer en van anderen zal het lukken. Maar je moet het echt wel willen en je wil in daden omzetten. Als je werkelijk op de Heer vertrouwt, gaat Hij je vrij maken om een geheiligd leven voor Hem te leiden.

1Th 4:7. God heeft je immers “niet geroepen tot onreinheid, maar in heiliging”. In de vorige verzen ben je opgeroepen om een heilig leven te leven. Daaraan zit de waarschuwing vast dat je de Heer als Wreker op je weg zult vinden als je dat niet doet. Het doen van Gods wil wordt echter niet alleen bepaald door vrees voor Gods oordeel. Een positief motief om een leven in reinheid te leiden vind je in het kennen van Gods bedoeling voor al Zijn kinderen. Toen Hij jou riep door het evangelie, deed Hij dat met de bedoeling dat jij heilig zou zijn in je hele wandel, zoals Hij heilig is (1Pt 1:16).

Het evangelie dat jij hebt aangenomen, staat in scherp contrast met de onreinheid die jou omgeeft. Door Gods wil ben jij daaruit getrokken (Gl 1:4). Daar hoor je niet meer bij en het hoort niet meer bij jou. God heeft je geroepen “in heiliging”, dat wil zeggen dat je leven vanaf je bekering geleefd wordt in een heilige atmosfeer.

1Th 4:8. Met het woord “daarom” leidt Paulus de samenvatting in van het onderwerp, waarmee hij zich zojuist heeft beziggehouden. Je mag niet verachten wat God over de seksualiteit en eerbaarheid en reinheid en hoogheid van het huwelijk zegt. ‘Verachten’ is terzijde stellen, ongeldig verklaren, afwijzen, verwerpen. Die waarschuwing komt tot jou als belijdende christen. Dat wil zeggen dat je ertoe in staat bent.

Dit ‘verachten’ zal trouwens niet direct met de grofste vorm beginnen. Let daarom bij jezelf op, dat je in deze dingen dicht bij Gods Woord blijft. In gesprekken met mensen in je omgeving die met Gods Woord geen rekening houden, kun je zomaar begrip gaan krijgen voor verhoudingen die rechtstreeks tegen Gods Woord ingaan. Veroordeel die gedachten. Je veracht God erdoor als je iets in je gedachten toelaat wat Hij veroordeelt. Je kunt beter verachten wat mensen daarover in tegenspraak met Gods Woord zeggen.

Je ziet dat Paulus teruggaat tot het hoogste gezag. Hij is een dienaar die Gods inzettingen doorgeeft. Die inzettingen opzijschuiven betekent niet hem, een mens, opzijschuiven, maar God Zelf (vgl. 1Sm 8:7). Voor ieder die seksuele zonden als onbelangrijk afdoet, hebben God en Zijn Woord geen enkele betekenis. Dat mag bij jou niet het geval zijn.

God heeft je “Zijn Heilige Geest” gegeven, met de nadruk op ‘Heilige’. Door Hem kun je Gods inzetting handhaven. Bij je bekering is Hij in je komen wonen (Ef 1:13). In 1 Korinthiërs 6 lees je dat je lichaam de tempel van de Heilige Geest is (1Ko 6:18-19). Daar wordt Hij genoemd in verband met hetzelfde onderwerp dat we hier voor ons hebben. Het gedeelte daar eindigt met: “Want u bent voor een prijs gekocht; verheerlijkt dan God in uw lichaam!” (1Ko 6:20). Als je denkt aan de prijs die de Heer Jezus voor jouw verlossing wilde betalen, wil je toch niet anders dan voor Hem leven?

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 4:4-8.

Verwerking: Weet jij je eigen vat te bezitten in heiliging en eerbaarheid? Zijn er punten die beter kunnen? Hoe kun je daaraan werken?

Broederliefde en werken

1Th 4:9. Hier begint het tweede gedeelte van dit hoofdstuk. Na liefde in het huwelijk hoor je nu over de liefde onder broeders. Het is de familieliefde, een liefde die uitgaat naar alle leden van de familie. Deze liefde wordt in het hart van een gelovige gewekt zodra hij een kind van God wordt en daardoor tot de familie van God gaat behoren. Leden van een familie hebben wel eens ruzie, maar ze houden zoveel van elkaar, dat ze een ruzie zo vlug mogelijk bijleggen. Familieleden springen voor elkaar in de bres, ze komen voor elkaar op, ze zijn er voor elkaar, ze kunnen een beroep doen op elkaar. Dat zit allemaal in de natuur ingebakken.

Je hoeft mensen niet te vertellen dat ze hun broer of zus moeten liefhebben. Het liefhebben van een familielid ligt in de aard van de natuur. In het natuurlijke leven is de zonde een enorme hindernis om die liefde te uiten of te beleven. Familieleden kunnen elkaar veel kwaad aandoen. Dat is dan tegelijk ook iets wat tegen de natuur ingaat. Een verstoorde verhouding in een familie doet veel meer pijn dan wanneer het iemand anders betreft. Het is allebei niet prettig, maar de familieband doet zich altijd voelen.

Met de broederliefde zit het bij de Thessalonicenzen wel goed. Bij hen is het duidelijk dat zij uit God geboren zijn en dat ze de natuur van God bezitten. De natuur van God is liefde. Die komt bij hen als vanzelf tot uiting. Paulus hoeft hun daarover niets te schrijven. Doordat ze de natuur van God bezitten, zijn ze “door God onderwezen”. Ze hebben zich opengesteld voor het onderwijs van God. Hun bekering is radicaal. Voor het oude is geen plaats meer. Daardoor krijgt God gelegenheid in hen te werken, zodat Zijn liefde voor anderen die dezelfde natuur bezitten in hen onbelemmerd tot uiting kan komen.

Zo werkt het toch ook bij jou? Broederliefde is een van de twee bewijzen van een echte bekering. Het eerste bewijs is dat je voor je bekering de wereld liefhad en die haat je nu. Het tweede bewijs is dat je vroeger een hekel had aan gelovigen en die heb je nu lief. Het is best wel mogelijk dat je het niet zo goed met een bepaalde medegelovige kunt vinden. Dat verandert echter niets aan de zaak dat je hem of haar liefhebt. Je zult dan wat moeite hebben met wat iemand zegt of doet. Denk er dan maar aan dat anderen dat ook wel kunnen hebben met wat jij soms zegt of doet. Waar het om gaat, is dat je de ander ziet als een door God geliefd kind, net zoals jij door Hem geliefd bent!

1Th 4:10. In andere gemeenten in Macedonië, zoals Filippi en Beréa, kennen ze de warmte van de liefde van de Thessalonicenzen. In een harde, koude wereld hebben jij en ik behoefte aan de warmte van de broederliefde. Het is iets waartoe we vermaand worden om die warmte aan elkaar te geven (1Pt 1:22). Daarvoor zijn we aan elkaar gegeven, en door het elkaar te laten voelen, kunnen we elkaar gelukkig maken. Liefhebben doe je niet met je mond, maar door daden (1Jh 3:18). Liefde kan niet verborgen blijven.

Als de broederliefde aanwezig is en ervaren wordt, zullen problemen onder de gelovigen niet vlug kans krijgen de onderlinge verhoudingen te verstoren. Broederliefde houdt moeilijkheden op een afstand of verjaagt ze zelfs. Zoals de warmte van de zon een ijspegel doet smelten, zo zal broederliefde verandering brengen in kille verhoudingen onder gelovigen. Liefde voor de waarheid, die belangrijk is, kan helaas tot zulke kille verhoudingen leiden als met het verkeerde ook de persoon wordt afgewezen. Daarom is het belangrijk ook de waarheid van de broederliefde in praktijk te brengen.

De broederliefde van de Thessalonicenzen is niet selectief, ze beperkt zich niet tot de eigen gemeente en nog minder tot een groepje gelijkgezinden binnen de gemeente. Ze hebben liefde voor “alle broeders in heel Macedonië”. Sektarisme is hun vreemd. Niemand ontkomt aan hun liefde. Een ongelovige historicus die de onderlinge liefde van de eerste christenen zag, schreef daarover aan het einde van de tweede eeuw het volgende: ‘Het is ongelooflijk het vuur te zien waarmee de mensen van deze godsdienst elkaar in hun behoeften helpen. Zij besparen niets. Hun eerste wetgever [dat is de Heer Jezus] heeft het hun ingeprent dat ze allen broeders zijn.’ Kunnen mensen om ons heen ook zo’n getuigenis van ons geven?

Hoezeer de Thessalonicenzen ook voorbeelden zijn in het liefhebben van de broeders, toch kunnen ze er nog in toenemen. Broederliefde is geen zaak waarvan je kunt zeggen dat je die volmaakt beheerst. Toename is altijd mogelijk. Paulus zegt dat niet om ze te ontmoedigen, maar om ze te stimuleren en ze te bewaren voor zelfgenoegzaamheid.

1Th 4:11. Het kan ook zijn dat ze een beetje doorgeschoten waren in hun broederliefde en dat die meer op bemoeizucht ging lijken. Dat zou verklaren waarom hij in 1Th 4:11 van de broederliefde overgaat naar het leven in de maatschappij. Zorg voor elkaar houdt het gevaar in dat we gaan heersen over elkaar en gaan vertellen hoe de ander moet zijn. Daar zouden we geen tijd voor moeten hebben. Iedere christen behoort een volle dagtaak te hebben, zonder onrustig te worden over de gang van zaken bij medegelovigen. (Dit gaat natuurlijk niet op als je duidelijk zondige praktijken bij een medegelovige waarneemt.)

Paulus heeft hun hierover duidelijke bevelen gegeven. Het blijkt nodig te zijn daaraan te herinneren. Het is ook voor jou goed om te weten dat je het werk doet dat je Heer je heeft opgedragen (Mk 13:34). Het komt nogal eens voor dat jonge gelovigen in hun eerste enthousiasme alleen nog maar bijbelstudie willen doen en het evangelie brengen. Ik herken dat. Maar dat is niet Gods wil. Hij wil dat je met je eigen handen werkt.

Het is een misverstand te veronderstellen dat mensen die zich ‘fulltime’ aan het werk van de Heer kunnen wijden, heiliger zijn of zich op een hoger geestelijk niveau bevinden. Deze gedachte is puur heidens. In India vind je bijvoorbeeld van zulke mensen. Er moeten duidelijke en door anderen geestelijk te beoordelen redenen zijn om je baan in de maatschappij op te geven om je met geestelijk werk bezig te houden. Paulus laat hier zien dat heilige mensen gewoon met hun handen werken. Hij heeft hun hier zelf ook het voorbeeld in gegeven (1Th 2:9).

Sommigen in Thessalonika werkten niet meer. Mogelijk gebruikten ze daar een vrome reden voor, bijvoorbeeld dat ze uitzagen naar de komst van de Heer. Hij kon immers elk moment komen? Waarom zou je je dan nog met aardse dingen bezighouden? Maar het gevolg is wel dat zij zich bezighouden met de zaken van anderen. Het is geestelijk niet gezond om passief uit te zien naar de komst van de Heer. Uitzien naar de komst van de Heer is prima, maar tegelijk moeten we ons werk doen, anders gaan we dingen doen waardoor we anderen geestelijk schade berokkenen.

1Th 4:12. Je moet ook bedenken dat zij “die buiten zijn”, ofwel de ongelovigen om je heen, naar je kijken. Zij zien hoe jij je leven invult. Het betekent een regelrechte schande voor de Naam van de Heer Jezus als ze zien dat jij met je armen over elkaar zit te niksen. En intussen maar verwachten dat anderen er wel voor zorgen dat het jou niet aan eten en drinken ontbreekt. Dat kan natuurlijk niet.

Juist in een werkkring heb je gelegenheid te laten zien voor Wie je leeft en naar Wie je uitziet. De Heer Jezus prijst je dan gelukkig: “Gelukkig die slaaf, die zijn heer, als hij komt, zo bezig zal vinden” (Lk 12:43). Je mag in je dagelijkse bezigheden een geweldig middel zien om de leer van God, jouw Heiland, in alles te versieren (Tt 2:9-10).

Broederliefde is alleen te vinden binnen de familie van God. Alle ongelovigen bevinden zich daarbuiten. Je hebt niets van hen nodig. Dat bedoel ik niet hoogmoedig, maar je geeft hun een verkeerd beeld van wat een christen is als je op kosten van anderen, de maatschappij, zou leven.

God heeft bepaald dat je moet werken voor je eten. Die opdracht gaf Hij al aan Adam. Die moest aan het werk om de zegen te kunnen genieten die God voor hem had (Gn 2:15). Na de zondeval heeft God het als een gebod gegeven (Gn 3:17).

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 4:9-12.

Verwerking: Hoe is het met jouw broederliefde en hoe sta jij bekend bij ‘hen die buiten zijn’?

De Heer komt ons halen!

1Th 4:13. Paulus heeft de Thessalonicenzen al het een en ander verteld over de komst van de Heer. Ze hebben onderwijs gekregen over het feit dat de Heer Jezus met al Zijn heiligen zal komen (1Th 3:13). Maar hoe zal dat in zijn werk gaan? En dan de vraag over hen die al ontslapen zijn. Hoe zal het met hen gaan als de Heer nu zou komen? Stel je voor dat zij de komst van de Heer zouden missen!

Aan deze onwetendheid gaat Paulus een eind maken. Hij maakt daarmee ook een eind aan hun wanhoop. Ze zijn bedroefd, zoals er altijd droefheid is als een geliefde sterft. Maar als je geen hoop hebt, zoals de ongelovigen, is die droefheid een wanhopige, niet te troosten droefheid.

1Th 4:14. Het antwoord laat ruimte voor verdriet, maar met een glorende hoop. Deze hoop is het gevolg van de opstanding van de Heer Jezus (1Pt 1:3). Daar wijst Paulus nu op. Want evenals Hij is opgestaan, zullen ook allen opstaan die in het geloof in Hem gestorven zijn. Samen met hen komt Hij terug.

Je vindt hier drie belangrijke geloofswaarheden:

1. Jezus stierf en is opgestaan.

2. Dat moet je geloven, want anders ben je geen christen (Rm 10:9).

3. Hij komt terug en brengt dan allen mee die door Hem ontslapen zijn – hoe Hij dat zal doen, vertelt de apostel in de volgende verzen.

“Ontslapen” is een mooie uitdrukking. De gelovige sterft niet, maar ontslaapt omdat de dood van zijn kracht is beroofd. De dood is een dienaar geworden om de gelovige bij de Heer Jezus te brengen (Lk 23:43), om met Christus te zijn (Fp 1:23). Na het ontslapen bevindt de gelovige zich in een tussentoestand. Dat wil niet zeggen dat hij zich dan van niets bewust is, dat hij zich in een zogenaamde zielenslaap zou bevinden. Dat is in strijd met de Schriftplaatsen die ik zojuist heb genoemd. Ook de geschiedenis in Lukas 16, waar de Heer Jezus ons een blik gunt in het hiernamaals (Lk 16:19-31), maakt glashelder dat de leer van de zielenslaap een dwaallering is.

1Th 4:15. Het zal een grote troost voor de Thessalonicenzen zijn geweest te horen dat hun geliefden weer met hen verenigd zullen worden door de opstanding. Dan blijft nog wel de vraag hoe de Heer Jezus met al Zijn heiligen zal terugkomen. Om die vraag te kunnen beantwoorden heeft Paulus een woord van de Heer gekregen, ofwel een openbaring.

In de 1Th 4:15-18, die je een tussenzin kunt noemen, vertelt Paulus daarover. Het is iets dat in de tijd van het Oude Testament een verborgenheid was (1Ko 15:51-52). Kort gezegd vertelt hij dat de Heer Jezus met al Zijn heiligen – dat houdt in ook met jou en mij – kan terugkomen naar de aarde omdat Hij voor die tijd al die heiligen in de hemel heeft opgenomen.

Voor de komst van de Heer Jezus naar de aarde was niet een speciaal woord van de Heer nodig. Daarover wordt in het Oude Testament al gesproken (Zc 14:3-5). Maar daar staat niets over de komst van de Heer om eerst de gemeente en de oudtestamentische gelovigen op te nemen. Daarover spreekt alleen het Nieuwe Testament.

Je vindt het

1. in Johannes 14, waar de nadruk erop ligt dat Hij persoonlijk komt (Jh 14:1-3);

2. in 1 Korinthiërs 15, waar de nadruk erop ligt dat de levenden worden veranderd (1Ko 15:51-57);

3. in Filippenzen 3 waar het gaat over de verlossing van het lichaam (Fp 3:20-21);

4. hier, in 1 Thessalonicenzen 4, waar de nadruk ligt op het feit dat de ontslapenen erbij zullen zijn en zelfs de levenden zullen voorgaan, want zij zullen eerst opstaan (1Th 4:15-18).

Het blijkt wel dat Paulus in zijn dagen de komst van de Heer al verwachtte. Hij spreekt over “wij, de levenden”. Toch zijn er al vele eeuwen voorbijgegaan en de Heer is nog niet gekomen. Dat ligt er niet aan dat Hij traag is om Zijn belofte “Ik kom spoedig” in te lossen. Dat Hij nog niet is gekomen, is Zijn lankmoedigheid, omdat Hij niet wil dat mensen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen (2Pt 3:9).

Toch wil ook dat weer niet zeggen dat het nog eens een aantal eeuwen zal duren. Heel wat tekenen wijzen erop dat de Heer Jezus spoedig de draad met Zijn volk Israël weer zal opnemen. Voordat dit kan gebeuren, is het noodzakelijk dat de gelovigen worden opgenomen. Die gebeurtenis is dan wel helemaal dichtbij!

1Th 4:16. Nu worden de gelovigen in dit gedeelte op een bijzondere manier gezien. Je stelt je misschien voor dat de Heer Jezus de gemeente als Zijn bruid tot Zich neemt. Op zichzelf is dat natuurlijk ook waar. Maar ik zie dat dan toch anders voor me dan ik hier lees. Hier lees ik dat de Heer met “een bevelend roepen” de gelovigen tot Zich neemt. Zoiets doe je toch niet met een bruid? Dat doe je wel met gelovigen die hier worden voorgesteld als een leger van strijders. Op het commando van de Bevelhebber verlaten zij het strijdtoneel verlaat om de rust binnen te gaan.

Vind je het ook niet opmerkelijk dat in dit stukje wel vijf keer het woord “Heer” voorkomt? Dat geeft de verhouding aan die er is tussen allen die tot de gemeente behoren en hun Heer. De Heer Jezus is niet Heer van de gemeente, maar van iedere individuele gelovige. En wie worden allemaal door de Heer opgeroepen? Alle gelovigen die tot de gemeente behoren en alle gelovigen van het Oude Testament.

Ik denk dat “de stem van een aartsengel” speciaal betrekking heeft op de gelovigen van Israël. Er is in de Bijbel slechts van één aartsengel sprake en dat is Michaël (Jd 1:9). Hij staat op een bijzondere manier in verbinding met Israël (Dn 10:13; 21; Dn 12:1).

En dan hoor je nog “de bazuin van God”. Net als het bevelend roepen is ook dit een spraakgebruik dat bij een leger past. In het Romeinse leger klonken drie bazuinen. De eerste bazuin betekende: ‘Alles inpakken’; de tweede bazuin: ‘In gelid gaan staan om af te marcheren’; de derde en laatste bazuin: ‘Voorwaarts, mars!’

De bazuin van God is de laatste bazuin. De stilte van God wordt verbroken. Het moment van de intocht in de hemel van allen die van Hem zijn, kan plaatsvinden. Het roepen, de stem en de bazuin zijn de begeleidende geluiden voor de komst van “de Heer Zelf”. Prachtig is dat: de Heer Zelf. Hij stuurt niet Zijn voornaamste engel of een machtige vorst, nee, Hij komt Zélf.

Zijn eerste handeling is het laten opstaan van de doden in Christus. Zo machtig is Hij (Fp 3:20-21). Hij heeft Zijn kracht getoond door Zijn overwinning over de dood. Hij stond op uit de dood (Rm 1:4). Het is ermee als met David die Goliath heeft verslagen. Naar aanleiding van zijn overwinning wordt over hem gezongen dat hij zijn tienduizenden heeft verslagen (1Sm 18:7). Hij had er maar één verslagen, maar wie zo’n vijand verslaat, verslaat het grootste leger.

Hij, Die de dood heeft overwonnen, zal ook allen die de dood zijn ingegaan, uit de dood doen opstaan. Hier is het nog beperkt tot de “doden in Christus”. Alle ongelovige doden zullen opstaan aan het einde van het duizendjarig vrederijk (Op 20:5) om voor de grote, witte troon te verschijnen en geoordeeld te worden (Op 20:11-15).

1Th 4:17. Op Zijn bevelend roepen (vgl. Jh 5:28-29; Jh 11:43) komen ze allen uit de plaatsen waar ze zich bevinden, hoe verspreid de afzonderlijke lichaamsdelen of lichaamselementen ook zijn. De macht van Zijn roepstem voegt alle elementen en delen samen en geeft er een nieuwe verschijningsvorm aan. Die nieuwe verschijningsvorm krijgen ook de levende gelovigen. Over die verandering spreekt Paulus hier niet. Dat doet hij in 1 Korinthiërs 15 (1Ko 15:51-57). Je hebt beide gedeelten nodig om te zien wat er gaat gebeuren als de Heer komt.

Vervolgens zullen de opgestane en de levend veranderde gelovigen samen worden “opgenomen”. Met dit woord ‘opgenomen’ hangt de gedachte samen van ‘plotseling met kracht wegrukken en van de ene naar de andere plaats brengen’.

En dan vindt die geweldige ontmoeting met de Heer plaats “in de lucht”, in het gebied tussen hemel en aarde. De lucht is het terrein van de satan en zijn demonen (Ef 2:2). In hun machtsgebied vindt het plaats. De Heer komt ons daar tegemoet.

“En zó zullen wij altijd met de Heer zijn.” Je mag er zeker van zijn dat je nooit meer van Hem gescheiden zult worden. Nooit zal er meer een situatie ontstaan waarbij je in geloof, zonder Hem te zien en beproefd door kwade machten, je weg hoeft te gaan. De strijd is voorbij. De rust is gekomen.

1Th 4:18. Door elkaar te wijzen op de spoedige komst van de Heer moedigen we elkaar aan om de strijd vol te houden tot het ogenblik dat onze diensttijd erop zit.

Maranatha! – dat betekent: de Heer komt!

Lees nog eens 1 Thessalonicenzen 4:13-18.

Verwerking: Verwacht jij dagelijks de Heer?

Copyright information for DutKingComments